CBS
De culturele benchmark 2023
10 januari 2025
Op verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) doet het CBS al een aantal jaren onderzoek naar de cultuuruitgaven van gemeenten en provincies, gebaseerd op de gemeentelijke en provinciale jaarrekeningen.
De cijfers over 2023 werden onlangs gepubliceerd. Het is een vervolg op eenzelfde onderzoek naar de cijfers over 2017, 2019, 2020 en 2021. Ze geven een goed beeld van het belang dat lokale overheden hechten aan cultuurbeleid. En dat is relevant omdat gemeenten en provincies de belangrijkste investeerders in cultuur zijn, belangrijker dan het Rijk. In 2023 tekenden ze samen voor ruim €2,6 miljard, tegen krap 1 miljard voor cultuur op de Rijksbegroting.
Een positief beeld?
Op het eerste gezicht zouden de cijfers de cultuursector positief moeten stemmen. De cultuuruitgaven van gemeenten waren in 2023 10,1% hoger dan in 2021. De cultuuruitgaven van provincies stegen zelfs met 13,1%. Gecorrigeerd voor de bevolkingsgroei gaat het, zowel bij gemeenten als bij provincies, om een stijging van iets meer dan 8%. Per hoofd van de bevolking namen de gemeentelijke uitgaven toe van €117,71 naar €127,42, de provinciale uitgaven van €18,63 naar €20,68. Maar het CBS stelt vast: deze verhoging houdt geen gelijke tred met de inflatie. Die beliep ten opzichte van 2021 ruim 14%. Het aandeel van cultuur in de gemeentelijke begrotingen kalft langzaam af: van 3,2% in 2017 en 2019 via 3,1% in 2020 en 2021 naar 3% in 2023. En dat ondanks het feit dat de gemeentelijke cultuurbaten fors gestegen zijn en zich weer bevinden op het niveau van 2019, voor de coronacrisis.
De rol van de gemeenten
Gemeenten zijn in ons cultuurbestel dus de belangrijkste financier. Maar niet alle gemeenten dragen in dezelfde mate bij. In grote lijnen: hoe groter een gemeente hoe hoger de cultuurbegroting en, belangrijker, hoe hoger het bedrag dat een gemeente per hoofd van de bevolking aan cultuur besteedt. Het is daarbij goed om te bedenken dat de vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) sinds jaar en dag extra middelen uit het Gemeentefonds ontvangen voor sport- en cultuurvoorzieningen en dus ook geacht mogen worden een cultuurbegroting te hebben die substantieel hoger is dan die van andere gemeenten. Datzelfde geldt, zij het in mindere mate, voor de G40, voor een handvol andere gemeenten vanwege hun centrumfunctie of de aanwezigheid van heel specifieke voorzieningen en voor de Waddeneilanden vanwege hun geïsoleerde ligging. Het verklaart het hoge bedrag bij de (vijf) gemeenten met minder dan 5000 inwoners: Terschelling, Schiermonnikoog, Vlieland en Ameland tekenen voor resp. €225, €201, €187 en €156 per hoofd van de bevolking, terwijl nummer vijf in deze ligue, het Gelderse Rozendaal, niet verder komt dan €26. Het verklaart ook, in ieder geval ten dele, de op het eerste gezicht verrassende samenstelling van de ‘gemeentelijke top-10’.
Tegelijkertijd roept de lage klassering van G40 gemeenten als Lelystad (nr. 99 met €92 per hoofd van de bevolking), Emmen (nr. 103 met €90 per hoofd van de bevolking) en vooral Zaanstad (met bijna 160.000 inwoners de 17e gemeente van ons land, nr. 112 met €83 per hoofd van de bevolking) wel vragen op over het belang dat daar wordt gehecht aan serieus eigen cultuurbeleid.
De rol van de provincie
Waar landelijk de provinciale uitgaven aan cultuur stijgen, wijken vier provincies af van dit landelijke beeld: in Gelderland, Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Holland zijn de uitgaven per hoofd van de bevolking in 2023 lager dan in 2021.
De verschillen tussen de provincies zijn vrij extreem: terwijl het Friese provinciaal bestuur €69,70 per inwoner uittrekt ter ondersteuning van het cultuuraanbod, wordt in het Noord-Hollandse provinciehuis volstaan met €4,92.
Zeker zo veelzeggend: in Limburg en Friesland gaat resp. 13% en 10,2% van de provinciale begroting naar cultuur, in Zuid-Holland is dat maar 2,9%, in Noord-Holland zelfs maar 2,4%. De indruk dringt zich op dat in de randstedelijke provincies de aanwezigheid van de grote steden voor de provincies een excuus is om weinig tot niets aan cultuurbeleid te doen. Helemaal onbegrijpelijk is dat misschien niet. Gemeenten in de Randstad lijken in het gat te springen dat de provincie laat vallen.
Maar wie naar het totaal van provinciale en gemeentelijke uitgaven kijkt moet opnieuw vaststellen dat lokale overheden in de Randstad niet meer dan modale investeerders in cultuur zijn. In Utrecht is het totaal van provinciale en gemeentelijke investeringen inmiddels zelfs onder het landelijk gemiddelde gezakt.
En wanneer de cultuuruitgaven van de G4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht) buiten beschouwing worden gelaten zakt het totaal van provinciale en gemeentelijke uitgaven in alle drie de randstedelijke provincies beneden het landelijk gemiddelde: Noord-Holland komt dan niet verder dan €106,66, Utrecht zakt naar €104,46 en Zuid-Holland zelfs naar €97,70.
Dat lijkt in het kader van de discussie over het landelijk cultuurbestel, waarbij wordt gepleit voor een grotere aandacht voor de regio en rijksinvesteringen wellicht afhankelijk worden van (een combinatie van) bevolkingsaantallen en lokale investeringen een niet onbelangrijke constatering.
Vooralsnog wekken de cijfers de indruk dat in de regio meer besef bestaat van de betekenis van cultuur voor de brede welvaart dan in de Randstad. Ze roepen bovendien vragen op over de provinciale rolopvatting. Vanouds kent ons bestel een informele rolverdeling: het Rijk financiert de productie, de gemeenten financieren de presentatie, de provincies zorgen voor de spreiding. Het lijkt er niet op dat spreiding in de provinciehuizen in Haarlem en Den Haag een serieus onderwerp is. En waar gemeenten, ook de grote vier, niet geneigd zijn uit zichzelf verantwoordelijkheid te nemen voor het regionale cultuurbestel zou je dat een probleem kunnen noemen.