‘Het is te vaak ieder voor zich tegen de gemeente’

8 maart 2018

Lydia Jongmans is beleidsadviseur Cultuur bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. In antwoord op vragen van Cultuur+Ondernemen signaleert ze trends op het gebied van cultuur.

Wat is het laatste nieuws op het gebied van gemeentelijk cultuurbeleid?

 “Vorige week is er een principeakkoord bereikt waarin overheden afspreken om hardnekkige maatschappelijke vraagstukken samen op te lossen. Dat betekent ook dat cultuur steeds meer als instrument wordt ingezet. Waar staan we voor als gemeente en wat kan cultuur daaraan bijdragen? Cultuur kan bijvoorbeeld helpen de regionale economie te versterken.”

Kunt u daar een voorbeeld van geven?

“Broedplaatsen kunnen een gunstig effect hebben op de herontwikkeling en de opwaardering van een wijk, daar maken veel gemeenten gebruik van.  Maar denk ook aan grote culturele instellingen die van belang zijn voor de vestiging van bedrijven. Uit het rapport ‘Triomf van de stad’ (linkje?) blijkt dat alles wat met creativiteit te maken heeft de stad opwaardeert.” 

Is er minder behoefte aan broedplaatsen nu de economie aantrekt?

“Dat is wel een gevaar waar veel kunstenaars bang voor zijn. Zij zeggen: als projectontwikkelaars weer meteen brood zien in een gebied, worden wij waarschijnlijk minder in staat gesteld om die tijdelijke lege plekken te bemensen. In de grotere steden is dat zeker een risico.”

Wat doen gemeenten om de creativiteit toch in de stad te houden?

“Enschede stoot nu bijvoorbeeld panden af en verkoopt ze tegen een lage rente aan kunstenaars. Dat kun je positief of negatief duiden. Het voordeel is dat kunstenaars het zelf in de hand houden. Het nadeel kan zijn dat je de doorstroming niet meer bewerkstelligt. Als er nieuwe starters komen heb je geen panden meer.”

Is het atelierbeleid ook veranderd?

“De trend is: je kunt niet een eeuwigheid op de overheid een beroep doen. Veel gemeenten kiezen ervoor om kunstenaars alleen de eerste 10 jaar te steunen, met het idee: na tien jaar kun je het zelf bekostigen of het wordt niets en dan zal je ander werk moeten gaan zoeken.  Ook van invloed is de Wet markt en overheid, daarin staat: een gemeente moet wel heel goed het publieke belang kunnen aanduiden wil je onder de marktprijs panden verhuren aan kunstenaars. Dat vind ik wel interessant als het gaat om ondernemerschap: wat stimuleer je nog en waar houdt die faciliteit van de gemeente op? Die discussie zal nog wel meer worden gevoerd.”

Welke trends ziet u nog meer?

“Door de bezuinigingen is er naast subsidies steeds meer leenfaciliteit gekomen. In verschillende gemeenten heb je fondsen waar kunstenaars geld kunt lenen tegen een lage rente. Er zijn mensen die zeggen: dat moet je niet doen want dat kunnen ze nooit terugbetalen. Maar de ervaring leert dat ze het wel terug kunnen betalen als je de lening maar goed afzet tegen de mogelijkheden die iemand zal krijgen.

Wat ook nieuw is: publiek-private fondsen op lokaal niveau. Dat zie je bijvoorbeeld in Tilburg en Leiden. Dankzij die fondsen worden bedrijven gestimuleerd om ook bij te dragen.” 

Er is ook sprake van ‘verfondsing’, wat betekent dat?

“Vroeger deed de gemeente alles en nu hebben een paar gemeentes gezegd: wij houden ons alleen nog bezig met de grote instellingen en de kleine brengen we onder in een fonds. In Amsterdam was dat al zo, maar dat gebeurt nu bijvoorbeeld ook in Eindhoven en straks in Den Bosch. Die verfondsing lijkt een beetje op wat het Rijk doet: de basisinfrastructuur doen ze zelf terwijl kleinere instellingen en experimenten worden ondergebracht in fondsen.” 

Is dat gunstig voor creatieven?

“Gunstig is dat het geld minder snel wordt aangetast omdat het geen doel van een politieke discussie is. Waarschijnlijk is de toedeling ook wat sneller. Minder gunstig is dat zo’n fonds een bepaald budget heeft en daar moeten ze het mee doen. Bovendien zijn verbindingen met andere domeinen moeilijker. Een fonds moet dan bijvoorbeeld aankloppen bij het gemeentehuis om zaken te doen met de vastgoedafdeling, terwijl je als ambtenaar gewoon even naar een andere verdieping loopt.”

Wat doen gemeentes voor jonge kunstenaars?

“Het verdwijnen van de WWIK blijft een lastig punt. Het heeft tien jaar lang als vangnet gefunctioneerd voor startende kunstenaars en er is niets voor in de plaats gekomen. Je kunt zeggen: ze zijn ondernemer net als ieder ander. Maar hun product is moeilijker aan de man te brengen en het duurt langer voordat het erkend wordt. Er wordt veel nagedacht over de ontwikkeling van een alternatief. 

Je ziet overigens wel nieuwe makers-mogelijkheden de afgelopen maanden, bijvoorbeeld gemeentes die subsidieaanvragen administratie-armer maken omdat blijkt dat veel jonge makers aanlopen tegen ingewikkelde procedures.”

Zal er meer financiële ruimte komen voor de cultuursector de komende jaren?

“Ja, dat denk ik wel. Je hebt wel gemeenten die tekorten hebben op het sociaal domein, daarvan is de vraag: wat gaat er mee gebeuren? Misschien komt er tegemoetkoming van het Rijk, maar zo niet dan moeten gemeenten nog meer bezuinigen op cultuur om die tekorten te dekken. Het accres stijgt, daar wordt dan misschien wat van afgeroomd voor die tekorten in het sociaal domein, maar desalniettemin stijgt het meer dan de loon en prijsstijging dus daar blijft zeker wat over.”

Wat raad u culturele ondernemers aan met het oog op de verkiezingen?

“Maak je publieke functie duidelijk en doe dat in gezamenlijkheid. Dus: wat is onze meerwaarde voor deze ruimte en wat kunnen we betekenen voor de omgeving? Het is nu heel erg ieder voor z’n eigenbelang richting de gemeente. In de startfase na de verkiezingen zou ik zoveel mogelijk gezamenlijk geluid laten horen en je belang voor de stad en de burger laten zien. Zo kun je winst behalen."