https://www.linkedin.com/pulse/het-ravijnjaar-2026-onrechtmatig-de-gemeenten-zijn-restpost-elzinga-vhoce/
“Het ravijnjaar is onrechtmatig”
5 februari 2025
"De gemeenten zijn restpost en aan de financiële Haagse goden overgeleverd"
Kan de nationale overheid onbeperkt morrelen aan de financiën van de gemeenten? Dat is de kernvraag die om een antwoord vraagt als het gaat om het ravijnjaar 2026, waarbij de gelden waarover de gemeenten kunnen beschikken fors naar beneden worden bijgesteld. En als wel beperkt kan worden gemuteerd, maar niet onbeperkt waar ligt dan de precieze grens tussen het een en het ander. Bij de gemeenten gaat het daarbij om het vrije deel van de financiën enerzijds en anderzijds het grootste deel dat is bedoeld voor de uitvoering van nationale regelingen. Beide delen worden beschermd door belangrijke juridische normen. Aldus Douwe Jan Elzinga, Emeritus hoogleraar Staatsrecht Rijksuniversiteit Groningen en Universiteit van Aruba in een artikel op LinkedIn.
Het vrije deel betreft de lokale autonomie waarmee allerlei voorzieningen kunnen worden gecreëerd en lokale problemen kunnen worden opgelost. De Grondwet bevat de vestiging en bescherming van deze autonomie en het Handvest lokale autonomie van de Raad van Europa doet daar nog een schepje bovenop. Eens in de zoveel jaar komt een delegatie van de Raad van Europa in ons land kijken of het hier nog een beetje op en in orde is. De delegatie schrijft dan de laatste vijftien jaar steeds een heel kritisch rapport, maar die rapportages worden niet serieus genomen en er wordt niets mee gedaan, want was is nou helemaal de Raad van Europa. Ondertussen is er van de vrije financiële ruimte voor gemeenten – in vergelijking met eerdere periodes – nog maar heel weinig over en met het ravijnjaar voor de boeg wordt nog een laatste zetje gegeven waardoor die belangrijke vrije ruimte bijna niet meer bestaat. Maar onrechtmatig is het natuurlijk wel want flagrant in strijd met de Grondwet en het genoemde Handvest. Voor wie de uitvoeringsdemocratie veel belangrijker vindt dan het autonome deel zal daar niet zoveel problemen mee hebben, maar dan moet ook consequent worden gepleit voor een afschaffing van de grondwettelijke bescherming daarvan en zolang dat niet het geval is, moeten grondwettelijke en niet-nationale normen worden gehandhaafd en nageleefd.
En dan vervolgens het andere deel. Globaal en gemiddeld 85 % van de gemeentelijke taken betreft de verplichte uitvoering van nationale regelingen en van nationaal beleid: het zogenaamde medebewind. Ook daar kennen we een duidelijke norm. In art. 108 lid 3 van de Gemeentewet staat dat de kosten die aan de uitvoering van het medebewind zijn verbonden, voor zover zij ten laste van de betrokken gemeenten komen, door het Rijk aan hen worden vergoed. Er staat niet dat de kosten gedeeltelijk worden vergoed en ook niet dat over die kostenvergoeding overleg moet plaats vinden en ook zijn er geen helder geformuleerde uitzonderingen. Nee, de kosten moeten over de hele linie worden vergoedvoor zover zij ten laste van de gemeenten komen. Voor de provincies geldt dezelfde regel. Sinds jaar en dag wordt deze norm met voeten getreden en via allerlei constructen ontweken. Lange tijd werden er zogenaamde efficiëntie kortingen toegepast door de rijksoverheid, maar de moeite om de kortingen en bezuinigingen inhoudelijk te onderbouwen bestaat al lange tijd niet meer. Het mechaniek van de nationale kostenvergoedingen is uiterst ondoorzichtig, terwijl het gevolg zeer doorzichtig is: bij het gros van de taaktoedelingen komen de gemeenten tekort. Het departement van Financiën is de dominante beslisser, tezamen met het vakdepartement dat de betreffende taak in uitvoering brengt bij de gemeenten. Per saldo zijn de gemeenten daardoor aan de Haagse financiële goden overgeleverd, mogen ze veel vuil bezuinigingswerk opknappen en zijn ze in de regel een financiële restpost. Met grote regelmaat zijn er uitgebreide en goede voorstellen gedaan om de financiering van deze taaktoedeling meer en beter te objectiveren (zie mijn ‘Naar nieuwe vormen van decentraal bestuur’ uit 2022) maar dergelijke voorstellen beperken de nationale speelruimte zodanig dat het draagvlak daarvoor alleen met de mond wordt beleden maar geen werkelijkheid wordt. Maar ondertussen is ook deze handelwijze natuurlijk evident onrechtmatig. Die onrechtmatigheid kan worden opgeheven door de norm van algehele vergoeding van de kosten uit de Provinciewet en de Gemeentewet te halen, maar zo lang dat niet het geval geldt de norm onverkort. Zo heel af toe ziet de rijksoverheid dat hier een probleem bestaat, bijvoorbeeld toen in 2021 de arbitrage-commissie Jeugdzorg (de commissie-Van Zwol) wees op de wettelijke vergoedingsverplichting oordeelde het kabinet dat dit een zodanig zwaarwegend advies was dat hiervoor extra middelen moesten worden uitgetrokken. Maar dit was een heel spaarzame uitzondering op de regel dat de vergoedingsverplichting uit de wet overwegend en eigenlijk over de hele linie wordt genegeerd. En een van de gevolgen daarvan is dat gemeentelijke tekorten in de sfeer van het medebewind moeten worden afgedekt uit de nog spaarzame vrije middelen. En deze wankele vorm van financiering van het medebewind is daardoor mede de nekslag voor de lokale autonomie die toch al lange tijd zich in de gevarenzone bevond.,
En dan nu de hamvraag. Indien rechters – inclusief het rechtsprekende deel van de Raad van State – de rijksoverheid steeds vaker houden aan en confronteren met normen die door de wetgever zijn gesteld en die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten (zoals in het geval van Urgenda, Greenpeace etc.) zou het dan ook niet geheel voor de hand liggen om ten aanzien van de gemeenten en het ravijnjaar 2026 dezelfde lijn aan te houden?