Hoge Raad: ondernemerschap is volwaardig criterium bij beoordelen arbeidsrelatie
27 februari 2025
Bij de beoordeling of er sprake is van een arbeidsovereenkomst, bestaat er geen vaste hiërarchie tussen de verschillende factoren die meewegen.
Eén van die factoren is het ondernemerschap van de werkende. Dat heeft de Hoge Raad vandaag bevestigd in een uitspraak die gevolgen kan hebben voor de wet VBAR. Of een Uber-chauffeur juridisch gezien een arbeidsovereenkomst met Uber heeft, kan mede afhangen van de vraag of hij of zij zich als ondernemer in het economisch verkeer beweegt. Dit is een van de punten uit het antwoord van de Hoge Raad op prejudiciële vragen die het hof had gesteld in de zaak tegen Uber.
In het eerdere Deliveroo-arrest gaf de Hoge Raad al richtlijnen voor het beoordelen van arbeidsrelaties, waaronder de rol van extern ondernemerschap. Dit riep de vraag op of dit betekent dat voor hetzelfde werk de arbeidsrelatie anders kan worden gekwalificeerd, afhankelijk van de mate van ondernemerschap. Het hof vroeg verduidelijking over dit mogelijke effect.
Standpunt van de advocaat-generaal
Advocaat-generaal (AG) De Bock bracht in september vorig jaar een advies uit waarin zij stelde dat persoonlijke ondernemerscriteria slechts een beperkte rol spelen bij de beoordeling van een arbeidsrelatie. Volgens haar kunnen deze criteria niet doorslaggevend zijn wanneer andere factoren wijzen op het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Ze benadrukte dat het niet de persoon van de werkende is die centraal staat, maar de aard van de arbeidsrelatie.
De Hoge Raad wijkt in zijn uitspraak echter af van dit advies. De rechter stelt dat identiek werk voor dezelfde opdrachtgever niet per definitie tot dezelfde kwalificatie leidt: een werkende met ondernemerskenmerken kan buiten de arbeidsovereenkomst vallen, terwijl een werkende zonder dergelijke kenmerken er wel onder kan vallen.
Arbeidsrechtadvocaat Joost van Ladesteijn noemt dit een logische uitkomst. “Dit lag in de lijn der verwachting en sluit aan bij eerdere rechtspraak,” zegt hij. In een eerder commentaar had hij al betoogd dat het advies van AG De Bock niet correct was. De antwoorden van de Hoge Raad op de prejudiciële vragen bevestigen zijn analyse.
Van Ladesteijn wijst erop dat de Belastingdienst het advies van De Bock had gevolgd en extern ondernemerschap pas in overweging nam als de overige acht beoordelingscriteria geen uitsluitsel gaven. “Een holistische toetsing verdraagt zich slecht met rigide uitgangspunten over functies,” stelt hij. Volgens hem heeft deze uitspraak gevolgen voor overheidsinstrumenten en beoordelingen die op basis van het eerdere advies zijn gedaan, inclusief de toepassing van de wet VBAR.
Gevolgen voor de wet VBAR
De uitspraak van de Hoge Raad heeft impact op de wet VBAR, waarin eveneens een rangorde tussen criteria werd gehanteerd. In de toelichting op het wetsvoorstel staat dat het ondernemerschap van de werkende geen primaire rol speelt bij de beoordeling van een arbeidsrelatie. De belangrijkste aspecten die in overweging worden genomen, zijn de aard van het werk, de samenwerking binnen de organisatie en de risico’s, verantwoordelijkheden en investeringen van de zelfstandige voor de betreffende opdracht. Pas als deze factoren geen duidelijkheid bieden, wordt naar de persoon zelf gekeken.
Minister Van Hijum (SZW) heeft eerder aangegeven dat hij de uitspraak van de Hoge Raad zal meenemen in het verdere wetgevingstraject en de Tweede Kamer hierover zal informeren.
Procedurele kwestie
Een andere vraag aan de Hoge Raad betrof de wijze waarop arbeidsrelaties in juridische procedures moeten worden vastgesteld. De FNV had de zaak aangespannen op basis van de Wet AVV, die betrekking heeft op algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen. Dit riep de vraag op of ondernemers onder de chauffeurs hierdoor ongewild bij de beslissing van het hof betrokken zouden worden.
De Hoge Raad heeft bevestigd dat een rechter in een procedure op basis van artikel 3 lid 2 van de Wet AVV geen generiek oordeel kan vellen over de kwalificatie van alle werkenden als blijkt dat de individuele omstandigheden te veel uiteenlopen. Indien de rechter wel uitspraken kan doen over bepaalde groepen werkenden, kan dit tot uiting komen in het dictum van de uitspraak. Dit betekent dat de prejudiciële vraag bevestigend is beantwoord.