Bron

Rijksoverheid

Schijnzelfstandigheid: meer duidelijkheid over werken met en als zelfstandige, wetsvoorstel naar Raad van State

22 juni 2024

Schijnzelfstandigheid: meer duidelijkheid over werken met en als zelfstandige, wetsvoorstel naar Raad van State

Wanneer mag werk gedaan worden door een werknemer en wanneer door een zelfstandige?

In veel gevallen is dat helder, maar niet altijd. Het kabinet wil de regels hierover verduidelijken. Minister Van Gennip van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stuurt daarom het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (VBAR) naar de Raad van State. In dit wetsvoorstel krijgen indicaties die wijzen op zelfstandig werken voor het eerst in de wet een eigenstandige rol bij het vaststellen van de juiste contractvorm.

Niet controversieel

Of  en in welke mate, de tekst van het wetsvoorstel is aangepast naar aanleiding van de reacties tijdens de internetconsultatie, is nog niet bekend. Dit wordt duidelijk wanneer het wetsvoorstel en het advies van de Raad van State naar de Tweede Kamer worden gestuurd. De VNPF verwacht geen grote veranderingen Uit het hoofdlijnenakkoord, blijkt dat Kabinet Schoof 1 dit wetsvoorstel ondersteunt.

Keerzijde groei zelfstandigen: schijnzelfstandigheid en oneerlijke concurrentie

Veel zelfstandigen kiezen bewust voor het ondernemerschap en leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan onze economie. Maar er is ook een keerzijde aan de snelle groei van het aantal zzp’ers. Soms is er sprake van (gedwongen) schijnzelfstandigheid of van oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden tussen werkenden onderling en tussen werkgevers. Ook voor de Nederlandse economie zijn er zorgen. Als grote groepen werkenden die in feite werknemer zijn, niet meebetalen aan de werknemersverzekeringen (zoals de WW-verzekering), worden de lasten niet meer eerlijk verdeeld.

Kabinet neemt maatregelen voor duidelijkheid in contractvormen en handhaving

Om ervoor te zorgen dat mensen in de juiste contractvorm werken, neemt het kabinet langs drie lijnen maatregelen. Door de verschillen tussen contractvormen te verkleinen (gelijker speelveld), door het versterken en verbeteren van de handhaving door de Belastingdienst in voorbereiding op het afschaffen van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025, en door de regels te verduidelijken met dit wetsvoorstel.
In veel gevallen zijn deze regels helder. Maar bij een deel van de opdrachten is het lastiger te zeggen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst of dat het werk uitgevoerd mag worden door een zelfstandige. Dit komt door de open geformuleerde wetgeving. Deze wetgeving is in de loop der jaren ingevuld door jurisprudentie, gerechtelijke uitspraken. Het kan lastig zijn om de jurisprudentie te kennen en te wegen, en experts verschillen soms van mening.

Duidelijker toetsingskader voor werknemerschap en zelfstandigheid

De relevante rechtspraak over wanneer je werkt als werknemer is daarom verduidelijkt. Hiervoor is de rechtspraak bij elkaar gebracht en daarvan is een wettelijk toetsingskader gemaakt. Dit maakt voor werkgevers en opdrachtgevers de manier waarop contracten beoordeeld worden (de vraag: is er sprake van werknemerschap of zelfstandig werken?) overzichtelijker en beter hanteerbaar. En dit geeft zelfstandigen handvatten om hun werk waar mogelijk vorm te geven binnen de regels als zelfstandig ondernemer.
Naar aanleiding van de internetconsultatie is het toetsingskader verbeterd. Het wetsvoorstel is met een aantal aanpassingen beter in balans gebracht. Zo is bijvoorbeeld “kernactiviteiten” vervallen als indicatie. Deze aanpassingen komen tegemoet aan de kritiek en geven naar verwachting meer zwaarte aan het werken als zelfstandige.

Nieuw rechtsvermoeden van werknemerschap: makkelijker arbeidsovereenkomst claimend

Daarnaast introduceert het kabinet een rechtsvermoeden van werknemerschap, gebaseerd op een uurtarief. Dit rechtsvermoeden maakt het voor werkenden aan de basis van de arbeidsmarkt makkelijker om een arbeidsovereenkomst te claimen. Dit kan bij de werkgever en indien nodig bij de rechter. Als een werkende (of een vertegenwoordiger, bijvoorbeeld een vakbond) een beroep doet op het rechtsvermoeden, moet hij aantonen dat hij minder betaald krijgt dan het geldende uurtarief. Dan is het vervolgens aan de werkgevende om aan te tonen dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het kabinet verwacht ook dat hier een preventief effect van uitgaat. Zodat er al bij het aangaan van een arbeidsrelatie kritischer gekeken wordt of er sprake moet zijn van een arbeidsovereenkomst. Ook hier zijn naar aanleiding van de internetconsultatie verbeteringen doorgevoerd. Zo wordt het uurtarief in het rechtsvermoeden in de toekomst naar boven afgerond op hele euro’s.