Vanaf 1 januari 2026 wordt het inhuren van uitzendkrachten aanzienlijk duurder én complexer.
In de nieuwe cao’s voor uitzendkrachten (ABU en NBBU) is vastgelegd dat zij recht krijgen op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die van vaste medewerkers bij de inlenende organisatie.
Cao’s ABU en NBBU: gelijkwaardige beloning vanaf 1 januari 2026
De huidige tien inlenersbeloningselementen worden vervangen door een gelijkwaardige beloning. Dat betekent dat uitzendkrachten volgens de nieuwe cao’s van ABU en NBBU recht krijgen op een loon en arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die van een vergelijkbare werknemer binnen de onderneming waar zij werken. Uitzendkrachten krijgen daarmee niet alleen hetzelfde loon als vaste collega’s, maar ook vergelijkbare secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals vakantiedagen, bonusregelingen, fietsvergoedingen en ziekteverzuimregelingen. Daarnaast stijgt de pensioenpremie bij StiPP fors: van 8 % naar 15,9 % voor werkgevers. Voor werknemers geldt vanaf de eerste werkdag een eigen bijdrage van 7,5 %.
Volgens adviesbureaus zoals FlexKnowledge zullen de loonkosten per uitzendkracht gemiddeld met 5 tot 10 % stijgen, terwijl toeslagen en overwerkvergoedingen zelfs met circa 15 % toenemen. Ook de administratieve lasten nemen toe. HR en uitzendbureaus moeten per opdrachtgever precies inzichtelijk maken welke arbeidsvoorwaarden gelden, zodat de gelijkwaardigheid aantoonbaar kan worden geborgd.
Wet meer zekerheid flexwerkers deels uitgesteld
De nieuwe cao’s lopen vooruit op de Wet meer zekerheid flexwerkers, die nog in behandeling is in de Tweede Kamer. Een belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel is het gelijktrekken van de arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten met reguliere werknemers. De bedoeling was dat deze wettelijke bepaling per 1 januari 2026 zou ingaan, maar dat wordt een half jaar later. De minister van SZW heeft eerder in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven dat de parlementaire behandeling vóór het verkiezingsreces niet meer haalbaar is, waardoor de invoering naar verwachting per 1 juli 2026 plaatsvindt. De overige onderdelen van het wetsvoorstel blijven gepland voor 1 januari 2027. De minister noemt het positief dat cao-partijen (ABU en NBBU) de gelijkwaardige beloning al eerder invoeren.