Bron

Zipconomy

Invoerdatum zzp-wet (VBAR) onder druk

27 februari 2024

Publicatie van de Wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelatie en Rechtsvermoeden in het eerste kwartaal van 2025 is niet langer realistisch.

Minister van Gennip denkt nog na over wat een ‘redelijke overgangstermijn’ is voordat de wet ook daadwerkelijk van kracht wordt. De mogelijke invoeringsdatum van een nieuwe zzp-wet, de Wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelatie en Rechtsvermoeden (VBAR), staat onder druk.

  • Zie hier en hier onze eerdere berichtgeving hierover.

De geplande publicatie van een nieuwe wet in het Staatsblad in het eerste kwartaal van 2025 is “niet langer realistisch”, zo laat Minister Van Gennip (SZW) weten in reactie op vragen uit de Eerste Kamer. Daarmee is ook de ingangsdatum van 1 januari 2026 onzeker.

Vertraging wet VBAR

Het was de bedoeling dat de aangenomen wet in het eerste kwartaal 2025 zou worden gepubliceerd. Zo zou de markt tijd genoeg hebben om zich voor te bereiden op een ingangsdatum van uiterlijk 1 januari 2026. Maar de wet is nog niet klaar om naar de Tweede Kamer gestuurd te worden. Het grote aantal reacties op de internetconsultatie zorgt bij het ministerie voor vertraging. “Deze worden op dit moment zorgvuldig bestudeerd om te bezien of en hoe we het wetsvoorstel kunnen verbeteren”, aldus de minister.

Er kwamen veel negatieve reacties van zzp’ers en zzp-organisaties op het eerste voorstel van Van Gennip. Maar ook werkgeversorganisaties als VNO/NCW, AWVN en MKB-Nederland waren opvallend negatief.

Politieke druk

Vanuit de Tweede Kamer hebben onder meer de VVD en NSC aangegeven niet gelukkig te zijn met hoe Van Gennip in een eerste voorstel de criteria heeft ingevuld om te bepalen of iemand ingehuurd kan worden als zzp’er. Zo wil de VVD nadrukkelijk dat ondernemerschapscriteria een groter gewicht krijgen.

In een motie roepen VVD, NSC en SGP op om de Wet VBAR te splitsen, om zo het onderdeel ‘rechtsvermoeden bij laag tarief’ sneller in behandeling te nemen en het deel dat gaat over beoordeling van de arbeidsrelatie over te laten aan een nieuw kabinet. Op verzoek van Van Gennip is deze motie nog niet in stemming gebracht.

Overgangsperiode

Vertraging in de behandeling zorgt er ook voor dat de tijd tussen het publiceren van de wet en de ingangsdatum onder druk staat. “Bij de nadere uitwerking wordt bezien wat een redelijke overgangstermijn voor de inwerkingtreding is, zodat de markt zich hierop kan voorbereiden en ook de uitvoeringsorganisaties hiermee uit de voeten kunnen”, zo schrijft de minister. Zonder zich dus uit te laten over wat dan een geplande of gewenste invoeringsdatum is.

Van Gennip schrijft dat “het kabinet (…) ook in demissionaire status hard (werkt) aan zowel de nieuwe wetgeving als de voorbereidingen ten behoeve van de opheffing van het handhavingsmoratorium.”

Handhavingsmoratorium

De Belastingdienst bereidt zich ondertussen voor op het opheffen van het handhavingsmoratorium. “De ambitie om het handhavingsmoratorium uiterlijk per 1 januari 2025 op te heffen, wordt zorgvuldig voorbereid binnen het programma Handhaving arbeidsrelaties van de Belastingdienst”, zo schrijft Van Gennip.

Op dit moment heeft de Belastingdienst 80 fte beschikbaar voor de handhaving op schijnzelfstandigheid. De dienst onderzoekt nog hoeveel fte er nodig is om een nieuwe wet te kunnen handhaven. In het Handhavingsplan arbeidsrelaties beschrijft de Belastingdienst hoe stapsgewijs gewerkt wordt aan een “normaliseren van de handhaving op arbeidsrelaties.” Een update van dat stappenplan wordt binnenkort gepubliceerd.

“Tot aan 2026 wordt de handhaving verder geïntegreerd in de reguliere klantbehandeling. Vanaf 2026 krijgt de handhaving op dit thema vorm binnen de reguliere handhavingsplannen”, zo laat Van Gennip weten. Daarbij wijst ze indirect ook op het spanningsveld dat er is tussen de ‘ambitie’ om het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 op te heffen en het ontbreken van ‘meer duidelijkheid’ via een nieuwe wet, die op zijn vroegst ergens in 2026 van kracht wordt.