Cultuurbeleid rijksoverheid
Laastste update op 21 maart 2023
De rijksoverheid heeft de taak om voorwaarden te scheppen waarin de andere bestuursniveaus en de culturele organisaties het beste kunnen functioneren.
In de cultuurbeleidsnota die het ministerie van OCW eens in de vier jaar opstelt, is ook de verdeling van bepaalde subsidies aan provincies en gemeenten opgenomen.
Bij het opstellen en vaststellen van regelgeving, wetten en cultuurbeleidsprogramma’s neemt de rijksoverheid een belangrijke positie in en zet zij vaak de toon. Het dekt echter slechts een derde van alle uitgaven in verband met kunst en cultuur en moet daarom vaak overleggen met regionale en lokale overheden en hen motiveren om achter een gedeelde beleidsagenda te staan. De belangrijkste rol van de rijksoverheid, via het ministerie van OCW, is verantwoordelijkheid te nemen voor de beschikbaarheid van kwalitatief hoogstaande gesubsidieerde kunst-, culturele instellingen en bedrijven. De rijksoverheid subsidieert daarom organisaties die collecties of voorstellingen van (inter)nationaal belang ‘hosten’, zoals onder meer musea, symfonische orkesten, opera-, theater- en dansgezelschappen.
Raad voor Cultuur
Omdat het een uitgangspunt van de Nederlandse overheid is om neutraal te blijven bij de beoordeling van kunstvraagstukken, laat zij de besluitvorming over de kunsten vooral over aan verschillende commissies van onafhankelijke deskundigen. De Raad voor Cultuur is het belangrijkste orgaan om de overheid te adviseren over de uitgangspunten en uitvoering van beleidsplannen.
Basisinfrastructuur (BIS)
De culturele instellingen en de cultuurfondsen die rechtstreeks door de rijksoverheid via het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden ondersteund, maken deel uit van de zogenaamde ‘nationale basisinfrastructuur’ (BIS). Deze infrastructuur bestaat uit de instellingen en fondsen die zijn geselecteerd om vierjaarlijks subsidie te ontvangen van de rijksoverheid. De Raad voor Cultuur treedt op als adviesorgaan van de overheid met betrekking tot de BIS.
Eind 2017 adviseerde de Raad voor Cultuur minister Van Engelshoven om een derde onderdeel cultuurbeleid toe te voegen aan de landelijke basisinfrastructuur en de cultuurfondsen: de RIS (regionale culturele infrastructuur). In reactie hierop publiceerde minister Van Engelshoven in 2018 de brief Cultuur in een open samenleving, waarin zij de Nederlandse provincies, gemeenten en regionale instellingen vroeg om mee te werken aan het creëren van regionale culturele profielen bestaande uit een overzicht van de ‘basis, keten en ’top’ culturele leveranciers die de identiteit van de regio versterken. Met deze profielen kan de culturele basisinfrastructuur beter rekening houden met de samenstelling en de behoeften van de bevolking, de regionale identiteit en het lokale klimaat voor de makers en kunstenaars in de verschillende disciplines: Cultuurbeleid 2021-2024 Stedelijke en regionale profielen Deze profielen moesten een SWOT-analyse van het regionale culturele ecosysteem bevatten, evenals suggesties voor programma’s en financiering. De regioprofielen zijn eind 2018 ingediend bij het ministerie van OCW en worden in de periode 2021-2024 beoordeeld op de prioriteiten van het cultuurbeleid van het land. Minister Van Engelshoven kiest in de leidraad voor het cultuurbeleid 2021-2024 (2019) niet voor de aanleg van een RIS, maar benadrukt wel het belang van een sterkere samenwerking en afstemming tussen nationaal en regionaal beleid. Daartoe wil ze de culturele basisinfrastructuur uitbreiden (zie hoofdstuk 1.1).
Pop ondervertegenwoordigd in landelijk cultuurbeleid, standpunt VNPF
De VNPF waardeert kunst en cultuur in al zijn verschijningsvormen, maar het ontbreekt volgens de VNPF aan cultuurbeleid waarin dat volledig tot uiting komt. Er is sprake van een systeem dat ongelijkheid in stand houdt. Degenen die het gemakkelijkst steun krijgen, zijn vaak degenen die al eerder begunstigden zijn geweest.
Ons cultuursubsidie model is veelal gebaseerd op een bepaalde intrinsieke waarde van kunst en cultuur. Het verhogen en behouden van die waarde van kunst en cultuur verhoogt vooral de waarde voor degenen die er actief bij betrokken zijn. Het niet inclusieve systeem dat Nederland kent neigt ernaar om de gecreëerde kunst – vooral canonieke – te waarderen, maar niet de nieuwe maker, de popkunstenaar en de rest van de keten (zoals poppodia en popfestivals) die nodig is om de popartiest te laten excelleren of zichte laten ontwikkelen.
De VNPF is van mening dat het Rijk ook een bestelverantwoordelijkheid heeft, die verder gaat dan deze directe taak.
- Bij het toekennen van middelen in de BIS ging 0,15% (€225.000,-) van het podiumkunstenbudget (€149.716.459,-) naar popmuziek. Van het gehele BIS budget (€195.963.959,-) is dat 0,6% (inclusief ontwikkelinstellingen). Ter vergelijking 61% van het podiumkunstenbudget gaat naar zogenaamd klassieke muziek. Van het totale BIS budget is dat 46%1
- Een willekeurige vergelijking: 13% (ruim 20 miljoen) van dat budget gaat naar een negental Theaterproducenten.
- Bij het Fonds Podiumkunsten is het iets beter, maar niet passend. In de periode 2017-2019 is 8,12% (ca. een twaalfde deel!) van het budget aan popmuziek uitgegeven. Let wel, een deel daarvan was een lening namelijk Upstream: Music Overigens een prima regeling.
- In 2018 is o.a. het subsidiedekkingspercentage van poppodia en schouwburgen vergeleken. Dat was bij schouwburgen gemiddeld 46%4, bij poppodia 25%5. Deze verhoudingen zijn niet veranderd. Dat terwijl een flink deel van wat op de planken van die schouwburgen staat ook is gesubsidieerd en het popcircuit geen gesubsidieerd aanbod kent (op een enkele band na).
Dergelijke percentages en bedragen staan niet in verhouding met de omvang en het belang van de popsector. Voor deze scheve verdeling is inhoudelijk geen legitieme reden te bedenken.
Deze scheve verdeling werd eind 2017 ook al geconstateerd door de Raad voor Cultuur. Overheden werd in het muziekadvies De balans de behoefte geadviseerd te kijken naar de volledige breedte van de muziek. Het advies luidde in het kort: ontwerp een integraal, inclusief muziekbeleid dat het hele veld in samenhang beziet en dat geen genres of publieksgroepen buitensluit – en trek daarvoor als overheden samen op. Daar is voor de popsector vooralsnog niet veel van terecht gekomen.
De winst van de één is het verlies van de ander
De VNPF hecht er belang aan te benadrukken dat ze voor een rijk, pluriform en veelkleurig cultuurbestel is en iedereen het zijne gunt. We zijn echter in een paradoxale situatie terecht gekomen waarin het onmogelijk is om een gewenste uitkomst te bereiken. Omdat het budget voor cultuur niet groter wordt, is de winst van de één het verlies van de ander. De Fair Practice Code moet volgens de VNPF ook voor het gehele gevoerde Cultuurbeleid gelden.